KORTE VERHALEN van ANTOINE BOMON
PAPA, IK HEB EEN VRIENDJE
Het moet nu zowat tien jaar geleden zijn dat mijn dochter mij met een opmerkelijke glans in haar ogen één van haar tot dan toe grootste geheimpjes toevertrouwde: 'Papa, ik heb een vriendje!'
Ik bekeek mijn kleine meid met opgetrokken wenkbrauwen en voelde een guitige vertedering in mij naar binnen vloeien. Ze was pas tien en leek nog meer op een pluimgewichtje dat achter moeders rokken dwarrelt, dan op een meisje dat rijp genoeg is om er al een vriendje op na te houden. In haar grote ogen schitterde echter al een smeulend vuur waarin een abstract pitje te zien was, wat er op wees dat ze nu toch stilaan het stadium naderde waarin een kikkervisje evolueert tot een kleine kikker. En met dat ‘vriendje’ bedoelde ze uiteraard ook nog niet het soort vriend waar zestienjarige vroegbloeiers hun eerste duik in het amoureuze moeras mee ondergaan.
Het knulletje dat haar vriendje moest voorstellen leek trouwens nog zo een beetje op een in lengte uitgetrokken baby. Hij was een halve kop kleiner dan mijn oogappel en zijn linkermouw hing vol met snot. Ik glimlachte zoals een vader glimlacht wanneer hij tot de vaststelling komt dat er in zijn kind gevoelens aan het ontwikkelen zijn waarin ma en pa niet meer de hoofdrol spelen. Ik wenste mijn kleine hartenbreekster veel geluk met haar vriendje en keek hen glimlachend na, toen ze hand in hand, krijsend van kindergeluk, achter de speelbal aanliepen die ik in een vlaag van gezonde vaderlijke jaloezie een trap had gegeven.
Het vriendje werd enkele jaren later gedumpt voor een ander vriendje, dat al wat wol onder de neus had, en in de daaropvolgende jaren volgden nog een paar andere vriendjes. Nirphania, mijn dochter, is nu twintig en al zeven maanden zwanger van een vriendje dat zijn snot langs een ander kanaal dan zijn neus verloor. Maar ze zijn gelukkig en leven samen letterlijk in blijde verwachting.
En ik, een vader met al wat rimpels rond zijn hart, die al broekzakken vol levenservaringen heeft verzameld – waaruit ik leerde dat het leven toch altijd vol verrassingen blijft zitten – heb nu óók een vriendje. Al bijna een vol jaar! Ik heb het voor niemand verborgen gehouden, want mijn liefde voor hem is oprecht. Mijn vriendje is een flinke knaap en hij is dag en nacht bij mij. We kunnen heel goed met elkaar opschieten, hoewel ik me soms eens erger aan zijn wildheid en ongeremde enthousiasme als hij me likt en knuffelt. Ook erger ik me wel eens aan zijn gebrek aan tafelmanieren. Maar dat neem ik er berustend bij. Een mens kan immers niet alles verlangen en zelfs David van de grote Michelangelo is geen perfect meesterwerk.
De gebreken van mijn geliefde maatje zijn trouwens te verwaarlozen als ik zijn gaven en capaciteiten bekijk. Hij is hondstrouw, oersterk, intelligent, gestroomlijnd als een jaguar en hij veegt nooit zijn neus af aan zijn mouw. Want dáár heb ik een pesthekel aan! Zakdoeken zijn toch voor iets uitgevonden, nietwaar! Men zou elk kind dat zijn snotneus aan zijn mouw afveegt telkens een ouderwetse oorvlaai moeten draaien; als de slag niet te hard aankomt kunnen ze er geen evenwichtsstoornissen aan overhouden.
Maar ik dwaal af. Terug naar mijn verhaal nu.
Ik ben echt heel trots op mijn vriendje! Ik geniet van de jaloerse blikken van vrouwen én van mannen als we samen over straat lopen. Mijn vriendje wéét trouwens dat hij heel aantrekkelijk is, dat zie je duidelijk aan de wijze waarop hij zich voortbeweegt: sierlijk als een gediplomeerde balletdanser, zijn spieren gebold als een springkussen en een blik in zijn grote zwarte ogen die zegt: 'Ik ben er géén van dertien in een dozijn!'
Ik vind zijn fiere machogedrag zelfs leuk, hoewel ik hem dikwijls eens duidelijk maak dat ik de oudste ben en dus de baas. Zo ben ik immers opgevoed; mijn vader was ondanks zijn kleine gestalte ook de Grote Manitoe in huis.
Mijn vriendje laat zich graag bedienen, maar ook dat neem ik er berustend bij. Als hij trouwens zelf zijn kost zou moeten opdienen zou ik vlug platzak zijn, want hij kan eten als een volwassen stier. Werken doet hij niet, tenzij zo nu en dan op de zenuwen. Hij probeert me wel af en toe wat te 'helpen' als ik in het atelier bezig ben. Dan versleurt hij een plank van de ene kant van het atelier naar de andere kant, of hij probeert met zijn sterke witte tanden een niet helemaal ingedraaide schroef los te peuteren. Maar meer 'hulp' moet ik van hem niet verwachten. Integendeel zelfs, want soms zet hij zomaar zijn tanden in een netjes geschaafd houten latje en mag ik opnieuw aan de slag.
God ja, er zijn mensen die onze ‘intieme’ band afkeuren, maar daar storen wij ons geen van beiden aan. We laten de gedachten en meningen van anderen voor wat ze waard zijn en leven lekker ons eigen leven.
Hoewel wij erg veel van elkaar houden, is onze liefde trouwens zuiver platonisch. Tongzoenen doen we nooit en ofschoon hij 's nachts op mijn kamer slaapt, ligt hij nooit bij mij in 't bed. Als hij eerder wakker is dan ik durft hij wel eens aan mijn blote voeten te likken, maar verder gaat hij nooit. Ik denk dat hij een feetlover is, maar dat vind ik niet zo erg. Elkeen heeft immers zijn eigen geaardheid en daarvoor moet je elkaar niet scheef bekijken.
Mijn dochter vindt het helemaal niet erg dat ik na jaren eenzaamheid een vriendje verkoos boven een nieuwe vriendin. Ze heeft me altijd vrij gelaten in mijn keuzes, zoals ik haar trouwens ook altijd vrij gelaten heb in háár keuzes. Maar spijtig genoeg is míjn vriendje háár beste vriendje niet, hoewel ze hem wel tolereert.
'Hij is te wild!' zegt ze altijd, 'Ik vertrouw hem nog niet helemaal! Als hij er de kans toe kreeg zou hij mij bespringen als een bronstige stier!'
Zelf weet ik echter dat mijn vriendje dat nooit zou doen. Hij houdt zeker ook van vrouwen en doet elke keer nogal enthousiast als hij mijn dochter ziet, maar hij heeft beslist geen kwade bedoelingen. Dat zit echt niet in zijn natuur.
Mijn dochter vindt mijn vriendje ook niet zo knap als haar eigen vriend. Mijn vriendje heeft volgens haar veel te grote ogen, maar die heeft hij om beter te kunnen zien. Dat zijn oren ook nogal groot zijn... nou, dat is om beter te kunnen horen, natuurlijk. En zijn grote tanden? Neen! Die heeft hij beslist niet om mij beter op te kunnen eten, want mijn vriendje is zeker geen kwaadaardig roofdier zoals de Grote Boze Wolf uit het sprookje van Roodkapje. Hij houdt gewoon heel veel van mensen én van kinderen.
***
Ik stel me recht om even de benen te strekken. Mijn vriendje volgt aarzelend mijn voorbeeld. Al een uur lang heeft hij hier aan mijn voeten bij de pc liggen slapen. Ik weet dat het nu gedaan is met de rust. Straks zal hij weer eens met turbosnelheid een denkbeeldige vijand nazitten in mijn kantoor. Of komen schooien om een knuffel. Of meelijwekkend grommen om nog eens uitgelaten te worden. Maar ook dát neem ik er berustend bij. De genegenheid die ik er voor in de plaats krijg is trouwens de mooiste vergoeding.
Mijn vriendje heet Dream, omdat het al jarenlang mijn droom was om een Duitse herdershond te hebben. Die heb ik nu. Hij is al bij mij sinds hij acht weken oud was. Op drie januari vieren we samen zijn eerste verjaardag. Het wordt een echt feest, want vriendschap is heilig. Ook deze tussen mens en dier.
Hoe leuk vind je dit verhaal?